Het einde van mevrouw Versteeg

         

‘O, o, o, o, o,’ zei Basje. Hij liep zenuwachtig heen en weer door de gang.
Basje was een zwarte dwergpoedel. Hij woonde bij mevrouw Versteeg in de Plantsoenstraat, op nummer tien. Ze woonden daar al zolang Basje zich kon herinneren, en dat was al heel lang, al wel acht jaar. Iedere dag gingen ze wandelen in het park, en Basje kreeg twee keer per dag eten. ’s Ochtends kreeg hij brokjes en ’s avonds kreeg hij brokjes met een beetje blikvoer erdoor. Dat gebeurde doordeweeks en in het weekend, in de winter en in de lente en in de zomer en in de herfst. Het gebeurde altijd, maar nu opeens niet meer. Er was namelijk iets aan de hand: mevrouw Versteeg bewoog niet meer. Mevrouw Versteeg bewoog al een paar dagen niet meer en Basje was bang dat ze dat ook niet meer zou gaan doen.


 
Op dinsdagmiddag was mevrouw Versteeg in haar stoel gaan zitten voor de televisie, zoals ze elke middag deed, met haar voeten op een krukje voor de stoel. Basje was aan het einde van de middag bij haar op schoot gaan zitten om te laten merken dat hij wilde gaan wandelen, zoals hij altijd deed. Normaal gesproken stond ze dan op, en dan zei ze: ‘Ja Basje, je hebt gelijk, het is tijd om te gaan wandelen en daarna zal ik een lekker hapje eten voor je maken.’ Nu stond ze niet op, en ze zei ook helemaal niks. Ze zei de hele avond niets, en in de loop van de avond begon ze koud en stijf te worden. Ze werd steeds kouder en stijver, en het was nu al donderdag en ze waren nog niet gaan wandelen. Gelukkig stond de deur naar de achtertuin open, zodat Basje in de tuin naar de wc kon. En gelukkig had mevrouw Versteeg altijd genoeg eten in huis, ze had de hongerwinter meegemaakt, waardoor Basje, die de keukenkastjes en de ijskast open kon maken, niet van de honger omkwam.
Dinsdagavond had Basje de hele avond bij de voeten mevrouw Versteeg gewacht, maar midden in de nacht had hij zo’n trek gekregen van het wachten dat hij zelf de zak met hondenvoer opengemaakt had.

In het begin ging Basje nog vaak op schoot zitten, zoals hij gewend was, maar nu zat het niet zo lekker meer. Ook leek mevrouw Versteeg heel iemand anders dan eerst – eerst was ze warm en zacht en praatte ze veel, en nu was ze stil en koud en nogal hard. En anders keek ze nooit de hele nacht door televisie, ze zette hem meestal na het journaal van tien uur uit, en daarna ging ze naar bed. Basje had op woensdagmiddag zelf maar de televisie uitgezet, met de afstandsbediening, hij had het mevrouw Versteeg vaak genoeg zien doen.


 
O, o, o, dacht Basje. Zou mevrouw Versteeg nooit meer bewegen? Zouden ze nu nooit meer samen wandelen? Zou hij nooit haar stem meer horen? Wat moest hij nu doen? En wat betekende dit eigenlijk? Misschien wist Vladimir raad. Vladimir was de buurpoes, en ze wist bijna alles.

Basje ging de tuin in. ‘Vladimir?’
Vladimir zat op de tuintafel haar staart te wassen. Ze had ermee in de vijver gehangen toen ze een goudvis wilde vangen, wat overigens niet gelukt was. ‘Ja?’
‘Ik moet je wat vertellen, het is belangrijk.’
Vladimir sprong op de schutting. ‘Wat is er aan de hand?’
‘Mevrouw Versteeg beweegt niet meer.’
‘Dat is gek.’
‘Ik ben er helemaal zenuwachtig van.’
‘Geen paniek, Basje. Ik ga met je mee.’

Vladimir sprong in de tuin van mevrouw Versteeg en liep achter Basje aan naar binnen. Ze snoof een paar keer. Het rook vreemd, in de woonkamer, heel anders dan anders. Vladimir was vaker in het huis geweest, ze kreeg soms een stukje kaas van mevrouw Versteeg, die veel van honden en poezen hield.
‘Moet je kijken,’ zei Basje, en hij wees met zijn voorpootje naar mevrouw Versteeg, ‘ze is helemaal hard geworden.’
Vladimir snuffelde uitgebreid aan de benen van mevrouw Versteeg.
‘Ze ruikt ook anders,’ zei ze. ‘Ik vind het onprettig, unheimlich.’
‘Ik vind het ook onprettig,’ zei Basje, ‘maar ik weet niet wat ik eraan kan doen. Ik heb al geblaft en gepiept en alles.’
‘Misschien moet ik op haar hoofd springen,’ zei Vladimir, en ze nam een grote sprong.
Niemand wist dat mevrouw Versteeg een pruik droeg, die door het gewicht van de lapjeskat van haar hoofd af gleed. Vladimir verloor haar evenwicht en viel met haar nagels nog in de pruik in het bakje vla dat op de rand van de bruine leren leunstoel stond, en daarna op de grond.

‘Wow,’ zei Basje.
‘Zeg dat wel,’ zei Vladimir, die de vla van haar pootje likte. ‘Wat glimt haar hoofd mooi, hè.’
Basje knikte. ‘Kom,’ zei hij.
Toen sprongen Basje en Vladimir samen op schoot, waardoor de stoel achterover viel en het lichaam van mevrouw Versteeg in een onnatuurlijke houding opzij gleed.

De dieren sprongen eraf. Daarna keken ze van een afstandje naar mevrouw Versteeg.


 
‘Er is niets meer aan te doen,’ zei Vladimir. ‘Wij kunnen er niets meer aan doen, denk ik.’
‘Het is net alsof ze het niet meer is,’ zei Basje, ‘het is net alsof ze er niet meer is.’ Hij werd opeens verdrietig. Misschien zou ze echt nooit meer bewegen. Maar hoe moest het dan verder? Zou ze dan nooit meer wat tegen hem zeggen en hem nooit meer lekkere hapjes geven? Zou ze hem nooit meer over zijn hoofd aaien? Hij hield er niet van om in bad te gaan, maar wat zou hij blij zijn als ze nu op zou staan en hem in bad zou doen.
Vladimir zag dat hij verdrietig was. Ze gaf hem een kopje tegen zijn schouder, en toen dat niet hielp gaf ze hem ook een kopje tegen zijn hoofd. Basje begon te huilen.
‘Basje toch,’ zei Vladimir, ‘wat een toestand.’ Ze gaf hem nog maar een kopje en daarna ging ze naast hem zitten, een beetje tegen hem aan. Ze werd er zelf ook helemaal verdrietig van.
 
Na een tijdje stonden ze op. Vladimir gaf Basje nog maar een kopje. ‘Zo gaat het soms,’ zei ze, ‘dingen kunnen veranderen.’
‘Dat is zo,’ zei Basje. Hij zuchtte diep. ‘Zal ik je laten zien wat we nog in de ijskast hebben?’
‘Goed idee,’ zei Vladimir, ‘ik heb er honger van gekregen.’

‘Wat denk jij dat het betekent?’ vroeg Basje, terwijl ze op de grond voor de ijskast van de kaas aten die mevrouw Versteeg dinsdagochtend gekocht had.
‘Het is moeilijk te zeggen,’ zei Vladimir. ‘Het zou van alles kunnen betekenen. Ik denk dat het met de tijd te maken heeft. De tijd moet eroverheen gaan.’
Basje dacht na. ‘Maar komt ze als de tijd eroverheen gegaan is dan weer terug?’
‘Ik denk van niet,’ zei Vladimir.
Basje vond het raadselachtig. Hij begreep niet precies wat Vladimir bedoelde, maar hij was te moe om meer vragen te stellen. Bovendien was hij nog steeds verdrietig, waardoor hij niet goed kon nadenken.
‘Kun jij blikjes openmaken?’ vroeg hij. ‘We hebben ook blikjes met vis.’ Vladimir schudde haar hoofd.
Basje en Vladimir aten samen alle kaas op. Daarna deden ze een dutje in de voorkamer, op een oude winterjas.